Kijken naar Friesland door Joris Weitjens

Introductie:

Begin jaren tachtig van de vorige eeuw kwam ik in het verenigingsblad van de KSN de naam Joris Weitjens tegen (De Karper nr. 17, clinic 1981). Hij had samen met Volkert van Koutrik een enquête gehouden onder de KSN-leden over het karpervissen in de winter.  Later verschenen er van Joris prachtige verhalen o.a. in Gejaagd door de Karper, Speurtocht naar Giganten en zijn meesterwerk De Karper Voorbij. Joris kwam ik zo nu en dan tegen op de landelijke meetings van de KSN. Soms spraken we elkaar kort. Pas toen wij ons als vrijwilliger aanmelden (samen met Bald de Boer) voor de Geschillencommissie, kwam het tot een intensiever contact. Het eerste formele samenzijn viel plaats op het beroemde plekje aan de Derde Diem (vangst Naeffje). Daar leerde ik Joris beter kennen. Zijn gedrevenheid omtrent de herintroductie van spiegelkarpers op grote watersystemen en boezemwateren, maar vooral zijn ongebreidelde kennis omtrent karpermigratie en karperrassen, heeft indruk op mij gemaakt.

Na die periode verwaterde het contact totdat er een artikel van mijn hand verscheen in De Karper omtrent de toename van benutting van karper door de beroepsvisserij. Van niemand een reactie. Behalve van Joris. Het monde uiteindelijk in de Petitie “Laat de spiegels voor de Sport” die we met nog vier medestanders hebben opgezet. Met de uitkomsten (aantal handtekeningen en steunbetuigingen) zijn we in overleg gegaan met Sportvisserij Nederland en de KSN. Omdat er veel meer belangen op de achtergrond speelde dan wij tot die tijd konden bevroeden, is na veel wikken en wegen ervoor gekozen om een nieuwe vereniging op te richten. Met een aantal gelijkgestemden hebben we een paar keer bij elkaar gezeten in het Wapen van Diemen om alles goed vast te leggen en te regelen. Niet veel later is de Belangenvereniging Verantwoord Karperbeheer opgericht. Niet als tegenpool van De KSN, nee verre van dat. De BVK richt zich met name op waterbeheerders en karperkwekers, naast gebruikers als karper- en beroepsvissers. Na wat aandringen van onze kant is Joris uit zijn eigen schaduw gestapt en is nu voorman en voorzitter van deze vereniging.

Hoewel niet altijd in de media zichtbaar, is erg veel werk verzet door Joris en zijn bestuursleden. Er is intensief overleg gevoerd met de beroepsvisserij over het benutten van karper. Het heeft ertoe geleid dat er een convenant lag waar beide partijen zich in konden vinden. Helaas trok het beroep zich op het laatste moment terug. Joris heeft toen richtlijnen opgesteld voor VBC’n om binnen deze samenwerkingsverbanden het benutten van karper terug te dringen.

Ik heb veel respect voor Joris. Niet alleen om zijn prachtige schrijfstijl, rx maar ook betreffende zijn inzet voor het behoud van de karperstand in de grote watersystemen. Ik heb hem gevraagd of hij een artikel voor mijn website wilde schrijven; onderwerp staat vrij. Welnu, Joris heeft woord gehouden en hieronder is zijn artikel te lezen. Het zal de nodige verbazing opwekken…

Kijken naar Friesland, door Joris Weitjens

Misschien is het in de Friese karperscene al helemaal geen onderwerp van gesprek meer, maar ik ben nog steeds gefascineerd door de opzienbarende vangsten die in de Friese boezem plaatsvonden in de periode 1985 tot 1994. Ik heb daar als randstedeling ook zo m’n eigen wijsneuzerige theorieën over. De website van Wijtze lijkt me daar de geëigende plaats voor. Hij was de man die erbij was. Sterker nog, één die de meest intrigerende periodes van het karpervissen op open water mee heeft gecreëerd. Ben benieuwd hoe hij tegen m’n reconstructie aankijkt.

Ik heb een band met Friesland die verder gaat dan ‘hopen op de volgende Elfstedentocht’. M’n ouders gingen bijna elk jaar in Friesland op vakantie. Ik bleef weliswaar liever thuis bij m’n eigen karpers, maar ik zag net genoeg Friese luchten boven het water om gegrepen te worden.  Later hadden mijn ouders een turfstekershuisje in Munnekeburen in Zuid West-Friesland. Rond 1985 verkende ik van daaruit met een kano de petgaten en de veenriviertjes De Scheene en De Linde. Ik kende inmiddels de reputatie van Friesland als karperloze provincie.  En al leek de omgeving best op de  karpergronden van thuis, ik zag in het boezemwater nooit een teken van karper, laat staan van Friese beren.

Linde3

 

 

 

 

 

 

De Linde

Heel soms lekte er een bericht uit over een zeer grote karper uit Friesland. De naam Schuurmans komt nu spontaan bij me op. Jullie weten vast meer.  In die tijd viste ik aan de verlaten Diemerzeedijk in Amsterdam-Oost en staarden m’n maat en ik over het open IJmeer naar de overkant. ‘Kijken naar Friesland ,’ noemden we dat.  Een als we weer eens een enorme run kregen van een lange IJsselmeerschub riepen we: Die zit al in Friesland…!

 

Die zit in Frieslland.jpg.

 

 

 

 

 

 

 

 

Die  zit al in Friesland!

 Het boek

M’n band met Friesland kreeg een extra dimensie toen het boek van Evert Aalten: Speurtocht naar giganten, try uitkwam. De geruchten over monsterkarpers hadden me al eerder bereikt via Robert Paul Naeff die op zijn beurt kennis had aan Wijtze Tjoelker. Dat boek moest de bevestiging brengen. Dat dezelfde Wijtze Tjoelker een bijdrage voor het boek van Evert had geleverd over monsterkarpers in Friesland, maakte me bloednieuwsgierig.  Ik herinner me nog hoe ik het boek, dat ik als gastauteur gratis had ontvangen, nog dezelfde nacht opensloeg en gelijk naar het hoofdstuk Friesland bladerde. Ik ben vast niet de enige geweest die stijl achterover sloeg bij het zien van de foto op pagina 227 van de enorme schubkarper die Cees van Ringelenstein in de Friese boezem had gevangen. Woorden schieten tekort om die vis te kunnen beschrijven. Het verhaal was minstens zo inspirerend. Het hoofdstuk: ’ Het geheim van Friesland’ herlees ik nog steeds. Dat heeft zeker een romantische kant. Voor mij en ik denk voor vele anderen was de openbaring van deze vangst het bewijs dat de dromen over een onbekende reus  op het uitgestrekte water helemaal niet zo achterlijk waren. Het kon dus toch echt elk moment gebeuren…

Cees met beer

 

 

 

 

 

 

 

 

Cees met zijn zwaargewicht

Koelwater en groei

M’n wetenschappelijke kant werd  minstens zo erg geprikkeld. Wat is de (raadselachtige) achtergrond van de zeker voor die tijd enorme karpers die daar huisden? Hoe kon het dat die opdoken in een zowat karperloos verklaarde provincie?  Hoewel Wijtze in datzelfde  boek een deel van de geheimen ontsluierde bleven er veel vragen.

Het zal geen geheim meer zijn dat die vangsten werden geboekt nabij de elektriciteitscentrale bij het Burgumermar. Zou het koelwater de verklaring zijn voor die reuzenkarpers van toen? Je kunt er niet omheen dat juist in de late jaren 1980 en begin jaren 1990 zeer grote karpers nabij warmwaterlozingen zijn gevangen.

Ook de nog steeds  (ik geef dat record nog hooguit twee jaar) grootste spiegel van de Amstelboezem –  Naeffje – ving ik op z’n topgewicht (ruim 22 kilo)  in juni 1988 in verwarmd water, bij de Diemercentrale. En ook de recordspiegel van destijds van de Maas werd in 1991 in de buurt van de Clauscentrale gevangen. Je verwacht dus een directe link tussen verwarmd water en bijzondere groei  en toch is die link niet zo heel vanzelfsprekend.

Naeffje met Diemercentrale

 

 

 

 

 

Naeffje in 1988 met op de achtergrond de Diemercentrale

De laatste tien jaar hoor je niet vaak meer van monsterkarpers bij koelwaterlozingen. Dat heeft vast te maken  met het feit dat dat koelwater bij de uitlaat slechts ten hoogste 6 graden warmer mag zijn dan bij de inlaat? De invloed van dat warmere water strekt zich dus ook veel minder ver uit.  De invloed van de Diemercentrale strekte zich destijds vele kilometers uit en dat zal in Friesland ook het geval zijn geweest. Thans gaat het hier niet verder dan hooguit twee kilometer het IJmeer in. Daarmee wordt het groeiseizoen met watertemperaturen boven de circa 12 graden slechts voor een klein oppervlak (iets) langer en zeker niet gedurende een hele winter zoals voor 1990 soms het geval was.

Om groot te worden, heb je veel voedsel nodig. En hoewel je koelwaterlozingen gemakkelijk associeert met meer visvoedsel is dat naar mijn stellige indruk nu juist vaak een probleem dichtbij warmwateruitlaten. Ik heb gemerkt dat karpers die lang dicht bij dat soort uitlaten vertoeven vaak conditioneel in de problemen geraken. Dat geeft op den duur geheid groeiachterstanden. Eigenlijk best logisch als je weet hoeveel karpers en brasems daar pal voor zo’n uitlaat soms verzameld liggen. Ik ken schrijnende voorbeelden van karpers met ingevallen buiken in de periode dat de karpers eigenlijk een dikke vetlaag zouden moeten hebben.  Dat levert pure voedselconcurrentie op.  De thermofiele karper laat de aantrekkingskracht van het verwarmde water dus gemakkelijk prevaleren boven de voedselrijkdom elders in het open watersysteem.

magere projectspiegel

 

 

 

 

 

 

Vermagerde projectspiegel bij Diemercentrale

Bij de Bergumercentrale in die bijzondere episode lijkt dat anders te zijn geweest. Het  karperbestand was daar dun met of geen opvolging.  In plaats van te vechten voor een plek met druistige jonge karpers, konden de karpers op leeftijd daar in betrekkelijke rust genieten van de warme douche en hoefde het aanbod aan natuurlijk voedsel ook minder gedeeld te worden met andere karpers.

Het is een feit dat bij de meeste koelwaterlozingen het gemiddelde gewicht van de karper hoger wordt naarmate je verder van de directe uitlaat afvist. Zeker in karperrijke boezemsystemen zijn de echt grote karpers die bij verwarmd water gevangen worden, vermoed ik,  vaak vissen die niet het gehele jaar door dicht in de buurt van het verwarmde water vertoeven maar eerder incidenteel of periodiek.

Uitwaaieren  en volvreten in de zomer en herfst op de uitgestrekte voedselrijke  boezem en in de winter tot eventueel de zomer verzamelen in het verwarmde stuk van de boezem. Dat is het ideaalplaatje. Zo deed Naeffje het en ik verdenk niet zonder aanwijzingen ook veel van de Friese beren daarvan. Wijtze maakt in het boek melding van het feit dat verschillende van de bekende karpers elders werden gevangen. Het mag duidelijk zijn dat een verlengd groeiseizoen gunstig is voor het bereiken van topgewichten zolang de voedselconcurrentie binnen de perken blijft.  Vermoedelijk was dat in de karperarme Friese boezem van toen dus,  in tegenstelling tot de IJsselmeerboezem of de Amstellboezem van toen, wel het geval. 

Groeigenen

Om de combinatie verwarmd water en goede groei van karper mogelijk te maken heb je nog iets anders nodig:  karpers met goede genen!. Een dagelijks aanbod van het allerbeste in overvloed is niet genoeg om van een dubbeltje een kwartje te maken.  De verschillen in groei zijn per ras, per bloedlijn, en zelfs per lichting  zijn vaak groot. In het algemeen geldt dat hoe verder af van de kweekvormen die speciaal voor de groei zijn geselecteerd hoe kleiner de kans op een uitschieter. Verwilderde schubs halen niet vaak erg hoge gewichten.

Het leuke van het werken met SKP-en en het ploegen door archieven vol karpers is dat je vanzelf meer in een karper gaat zien. Als vanzelf ga je ze indelen in typen en maak je groepen. Ik kijk met die bagage anno 2015 daarom met andere ogen naar de Friese beren van toen.  Als ik de machtige Friese vissen in dat boek zie, denk ik nu  allesbehalve aan verwilderde  (in de natuur geboren) schubs. Natuurlijk vormden verwilderde schubs de hoofdmoot zoals op praktisch elk open water in Nederland, maar de karpermodellen in het boek  doen bij mij een andere bel rinkelen.  Net als de imposante spiegel die een paar keer opduikt. Ik durf er wel wat om te verwedden dat die Friese spiegel plus een aantal van de 40-plus schubs van toen OVB-ers waren. Geen stokoude vissen, maar kweekkarpers van midden jaren 1970 of daaromtrent.

De hamvraag is dan: waar kwamen die kweekkarpers vandaan in open boezemwater, waar geen hengelsportvereniging het belang van een karperuitzetting in zag? De laatste structurele uitzettingen in open water dateren nog van de tijd dat beroepsvissers nog brood zagen in karper. Tussen 1920 en 1954 zijn er, zeker ook in de provincie Groningen en Friesland heel wat karpers uitgezet. Vanaf 1960 was dat nauwelijks of niet het geval.

Het is bekend dat bij zowel de Amercentrale (Zuid Holland) als bij de Flevocentrale karpers in netten onder voermachines in het verwarmde water zijn opgekweekt. Dat bracht me op een idee. Was dat misschien bij de Bergumermeercentrale ook het geval ? Jawel, waar googlen al niet goed voor is .  Halverwege de jaren 1970 gebruikte de OVB ook dat warme water om karper en graskarper in groot te brengen. Oké, maar daarmee heb je ze nog niet in de Friese boezem. Maar daar is ook een verklaring voor.

Van zowel de Amercentrale in de Nieuwe Merwede als de Flevocentrale in het IJsselmeer weet ik dat er veel karper werd ‘gemorst’. Dat morsen gebeurde per ongeluk, maar zeker ook bewust. Bij visflauwte,  vaak door te sterke temperatuurswisselingen, werd liever het net omgekeerd dan af te wachten tot de karper dood was. En zo verruilden de kweekkarpers het verblijf in netten voor het immense buitenwater. Ik vermoed hetzelfde voor de Friese boezem. Vast zijn er meer van die toevallige bronnen van kweekkarper aan te wijzen, maar deze bron lijkt me mede gezien de vangplek van veel van die grote Friese beren aannemelijk.

 Moby Fries

Alleen op die supergigant van Cees van Ringelenstein, de vis die alles sloeg,  past het dekseltje volgens mij niet. Bij een unieke vis past een unieke levensloop en achtergrond. Op grond van de uiterlijke kenmerken sluit ik eigenlijk uit dat deze reuzenkarper een door de OVB geleverde 25% wildbloedschub is. Wel zie ik gelijkenissen met de recordschub van Nieuwkoop.  Let maar eens op de naar verhouding lange staartwortel en juist kleine staartpartij die je oneerbiedig kwaststaart kan noemen. In de loop van de jaren heb ik in boeken en oude tijdschriften meer van dit type schubkarper in Nederland ontdekt.  Machtig gebouwde schubkarpers  met een naar verhouding opvallend  kleine staartpartij.

Op grond van uiterlijk en groeivergelijkingen vind ik het logisch dat je zowel de recordschub van Nieuwkoop als ‘de vis die alles slaat’ aan te merken als (edel)schubs van voor de OVB-kruisingen waarbij wild bloed een bepalende rol speelde.  Dan zit je in de periode tussen grofweg  1957 en 1970 toen het wildbloedvirus bij de OVB nog niet had postgevat en er nog edelschubs werden geleverd door de OVB.

joop butselaar Nieuwkoopschub kleine staart Maasrecordschub

 

 

 

 

 

 

Twee recordschubs uit de jaren 1990 met opvallend lange staartwortels en een kwaststaart

 

Ik stel me voor dat ‘De Friese Beer ‘per abuis in de Friese boezem is uitgezet of via schutsluizen ooit per toeval in de buurt van het Bergumermeer  terecht is gekomen. Gelokt door het warme water is-ie aangekomen bij de warmwateruitlaat. En daar wachtte de Friese Moby een aangename verrassing. Geen druk gedoe zoals gewoonlijk bij warmwateruitlaten, maar lekker chillen met een handvol andere karpers  je tegoed doen aan de vanaf de jaren 1980 snel groeiende biomassa aan macrofauna in de boezem, driehoeksmosselen en dergelijke.  Het zou mij niet verbazen als Moby Fries daar vlak voor die uitlaat nu  juist wel een residente vis is geweest. Lange groeiseizoenen onder goede condities, niets om je druk over te maken, slechts uitdijen. En toen na heel veel jaren verscheen Cees ten tonele: een karpervisser.

De rest is geschiedenis.

Joris Weitjens

 

Reactie Wijtze Tjoeker:

Nooit geweten dat Joris zo geïnteresseerd zou zijn in het reilen en zeilen van de Friese karpers. Hij had de vrije hand van mij gekregen om zelf het onderwerp uit te kiezen en ik heb nooit kunnen bevroeden dat hij dit onderwerp bij de kop zou pakken. Desalniettemin kan een reactie van mij op bovenstaande niet uitblijven.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw was al bekend dat je bij de centrale bij het Bergummermeer goed vis kon vangen. Let wel: het waren met name de snoekbaarsvissers en de witvisvissers die daar regelmatig neerstreken. De karpervissers bleven er uit de buurt. Dat had te maken met het feit dat je vanaf de dicht bijzijnde parkeerplaats een paar kilometer met al je materiaal moest lopen. Daar kwam nog bij dat je over 21 (!) hekken moest klimmen. Dus voor de sportieve jongens was het al een uitdaging, laat staan voor de gemiddelde. Toch waren er een paar die met een weekendkruiser naast de uitlaat  zijn gaan vissen.

SONY DSC

 

 

 

 

 

Centrale in 2009

 

Mijn eerste ontmoeting met de centrale was in de winter van 1984. Alle vijvers waar ik viste waren dichtgevroren en ik wilde perse in de kerstvakantie vissen. Ik kon toen met een snoekbaarsvisser meerijden en in een pak sneeuw heb ik zitten penvissen op karper. Ik ving wel een brasem maar vriend karper was nergens te bekennen, althans dat dacht ik. Trouwens, het was toen nog wel de periode dat de centrale full power draaide. Ik herinner me die winterdag nog wel. De watertemperatuur was 13 graden, de luchttemperatuur min 5. Gekkenwerk!

Winter 1984

 

 

 

 

 

 

Wintervissen bij de centrale in 1984

Eind jaren tachtig begon de centrale veel onregelmatiger energie op te wekken met als gevolg dat dat ook minder verwarmd koelwater werd geloosd. Zo draaide de centrale op zondag niet. De beste periode van de week was dan ook de vrijdag en de zaterdag. Toen Cees van Ringelenstein als één van de eersten daar ging nachtvissen was dat in 1989 als ik mij goed herinner. Hij viste er dan vanaf donderdag tot en met zondagochtend.

Vanaf 1987 viste ik in het kanaal enkele kilometers verderop van de centrale. Ik had snel in de gaten dat de karpers niet massaal voor de uitlaat hingen, maar kilometers verderop verbleven naar gelang de watertemperatuur. De correcte waarde die de vissen volgden was rond de 7 tot 10 graden. Daar kwam nog bij dat op de stukken kilometers van de uitlaat vandaan de voedselrijkdom veel groter was dan bij de centrale. Dit geldt overigens ook voor het Bergummermeer.

Vanaf 1998 is de centrale nog onregelmatiger gaan draaien waardoor het in het vroege voorjaar en in het late najaar de temperatuurwisselingen erg groot werden. Soms hadden lokale karpervissers mazzel en konden ze twee of drie weken profiteren als er veel vraag was naar elektriciteit. Na de eeuwwisseling draaide de centrale steeds minder en werd later back-up voor ander centrales. Tegenwoordig is het gebouw bijna verlaten en ik verwacht dat binnen enkele jaren de centrale gesloopt gaat worden.

Kaartje 1985

 

 

 

 

 

Handgetekend kaartje uit 1985

Nog even over dat koelwater. Zoals gezegd draaide eind tachtig de centrale steeds minder. Het warme water koelde dan ook flink af en na een paar kilometer was het effect dan ook nihil. Omdat in die periode thermische verontreiniging een politiek en maatschappelijk discussiepunt werd, is de warmwateruitstoot aan banden gelegd. Daardoor merkte je ook dat het effect van het verwarmde koelwater steeds beperkter werd.

Tot zover een stukje geschiedenis voor wat betreft de centrale. Nu maar eens reageren op de beweringen van Joris. Hij stelt dat door een dunne visbezetting de karpers goed konden groeien en dus de aanwezige voedselbronnen niet hoefden te delen, dit in combinatie met het verwarmde koelwater. Dit zou een correcte analyse zijn ware het niet dat de karperbezetting van het water erg hoog was, zeker eind tachtig/begin negentiger jaren van de vorige eeuw. Hoewel er een flink aantal vissen bij de uitlaat huisden, trok een groot deel toch weg van de centrale. Zoals eerder opgemerkt, volgden grote groepen karpers bepaalde temperatuurwaarden. Daar komt nog bij dat het Bergummermeer erg voedselrijk was. Vooral de enorme mosselbanken, maar ook zoetwaterkreeftjes, waren veelvuldig aanwezig. De waterkwaliteit speelt daarbij een rol, maar nog meer de zogenaamde thermische verontreiniging. Het redelijk warme en zuurstofrijke water zal daar aan ten grondslag liggen.

44,2

 

 

 

 

 

De grote schub van 44 pond en 3 ons van het kanaal in maart 1991

De karperbestanden waren erg groot. Op het kanaal was ik gewoon om tussen de twee en tien vissen per nacht te vangen. De grote schub die ik begin 1991 ving, heb ik kilometers van de centrale vandaan gevangen. De andere grote schub en spiegel trouwens ook, maar dan op het meer zelf. En in de periode 1992 tot 1995 heb ik mega goed gevangen op het meer. In nachten van twaalf tot zestien uren vissen, leverden – zij het wel met een goede voerplek – tussen de tien en drieëndertig karpers op. En als je weet dat de helft daarvan altijd boven de twintig pond woog, kun je wel nagaan wat voor absurde sessies ik heb meegemaakt. Keihard werken, niet slapen en alles in de puntjes voorbereiden. In 1993 ving ik in 24 nachten tijd meer dan 50 vissen boven de twintig pond, 7 dertigers en een veertig plusser. In die tijd sowieso ongekend maar voor de Friese Boezem absurd! En om de stelling van Joris te ondersteunen dat hoe verder van de centrale af hoe hoger het gemiddelde gewicht, klopte ook. Als ik mijn vangsten vergelijk met die van anderen voor de centrale in die tijd, dan ving ik meer en grotere vissen in minder vistijd. Door een bepaalde temperatuurwaarde te volgen en de aasgebieden te lokaliseren, kon ik mijn slag slaan.

Wat mij toen al opviel, was dat soms in het voorjaar zo rond de paaiperiode de vissen altijd naar de centrale trokken. De reden weet ik niet en kan er alleen maar naar gissen. Maar wat ook duidelijk was, is dat ze daarna vlot uitzwierven over het kanaal en het meer. Ik heb diverse schubs gevangen die echt kilometers zwommen van de ene stek naar de andere. En enkele heb ik meerdere keren in het schepnet gehad. Je leert dan wel iets over het trekgedrag. Als voorbeeld daarvan wil ik wijzen op het duo schub/spiegel die Cees voor de centrale ving in het voorjaar van 1994 terwijl ik het duo in september ving in het jaar ervoor op het meer.

 

36 pond

43 pond

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het onafscheidelijke duo gevangen op het meer in september 1993

In tegenstelling wat Joris vermoed, was het karperbestand erg groot. Ik denk dus dat zijn bewering dat de karper genetisch ook de potentie moet hebben om te groeien een doorslaggevende factor is. Bijzondere is wel dat de echt grote vissen (dus veertig plus) nooit in aantallen voorkwamen. Bij de centrale zijn altijd veertigers gevangen, maar als een nieuwe veertiger werd gevangen, kwam de oude er nooit niet meer uit. Niet bij de centrale, niet op het kanaal en niet op het meer. Mag ik dan concluderen dat de vissen op hun top waren en aansluitend zijn gestorven? Zou kunnen, maar de historie leert dat oude vissen vaker gevangen worden en ook in gewicht afnemen. Dat laatste heb ik hier niet kunnen constateren met uitzondering van de schub van Schuurman. Die werd in een paar maanden tijd zo vaak door deze en gene gevangen (en slecht behandeld) dat de schub in uiterlijk en gewicht heel snel aftakelde en uiteindelijk is gestorven. Feit is dat ondanks dat de invloed van het warme water minder werd er toch altijd nieuwe grote vissen werden gevangen.

Er zijn geen officiële uitzettingen geweest op het Bergummermeer. Ik heb best wel een uitgebreid archief over de karperuitzettingen in Friesland (ik pretendeer hier niet te beweren dat ik alle uitzettingen in kaart heb, maar wel een groot deel) en de enige die ik aan de grote karpers kan linken is de uitzetting in het Polderhoofdkanaal van 1980 en Koningsdiep van 1982. Het is goed mogelijk dat enkele karpers van die uitzetting op één of andere manier op het Bergummermeer en dus bij de centrale terecht zijn gekomen. En inderdaad heeft de OVB karpers gekweekt op het terrein van de centrale. Ik weet niet zeker of er gewone karpers bij zaten, maar ik weet wel zeker dat in de jaren tachtig graskarpers zijn gekweekt. In mijn tijd aldaar ving je die sporadisch van 14 tot 25 pond. Naar het schijnt zwemmen er nu exemplaren van boven de veertig pond. En die zijn de laatste jaren niet gegroeid door het warme water, maar meer door de hoeveelheid boilies die er zijn gevoerd.

Overzicht uitzettingen

 

 

 

 

 

 

 

 

Overzicht uitzettingen vanaf 1977

Indien er wel gewone karpers in de bewaarnetten hebben gezeten, dan zou het best kunnen dat er –zoals Joris het noemt – karpers “gemorst” zijn. Ik heb in mijn tijd aldaar veel mooie en stevig gebouwde schubkarpers gevangen die vooral lang waren en niet van die ronde exemplaren. Joris concludeert dat de grote schubs wellicht geen OVB schubs zijn. Ik ga op de expertise af van Joris want mijn kennis van de kenmerken van de verschillende karperrassen en dergelijke is te beperkt om de stelling van Joris te ondersteunen dan wel te ontkrachten.

Zwemmen er nu geen grote vissen meer? Jazeker wel. Vanaf 2009 wordt af en toe nog een grote schub gevangen van net in de veertig pond. Deze heeft een kenmerkende staart en als zodanig goed herkenbaar. En ja, er is voor de centrale veel vis te vangen. De snoekbaarsvissers strijken aan het begin van het roofvisseizoen er regelmatig neer en ook karpervissers beproeven hun geluk. Ik weet dat Arjan Verkoelen in augustus 2009 samen met Age Douma drie dagen mega veel hebben gevoerd en daarna drie nachten gevist. Ik geloof dat ze meer dan 50 vissen hebben gevangen. Helaas was het merendeel graskarpers. Neemt niet weg dat er nog steeds mooie karpers tot hoog in de dertig pond kunnen worden gevangen. En wie wil dat nou niet.

SONY DSC

 

 

 

 

 

Arjan Verkoelen met een lange schub van 101 cm en 42 pond en 2 ons in augustus 2009

Het invloed van de centrale strekt zich niet uit tot alleen het Bergummermeer of de Zwemmer. Nee, het invloed reikt veel verder. Voor zover ik in kan schatten reikt deze van het Lauwersmeer tot aan De Leijen, Eernewoude, en Kootstertille (Prinses Magrietkanaal). De karpers die in dit gebied zwemmen, staan op één of andere manier onder beperkte invloed van de centrale. Let wel, ik heb het hier nog wel over de hoogtijdagen. Ik concludeer dit omdat in dit aangegeven gebied de karpers dezelfde bouw hebben en ook een gemiddeld hoger gewicht. Hoe verder je van de centrale komt, hoe dunner de karperbezetting en hoe lager het gemiddelde gewicht. Dus voor de karpervissers die voor groot gaan, is het zaak om in dit gebied te gaan vissen.