Historie van Karpers in Friesland door Sjors Hempenius

Op basis van ervaring door mijzelf opgedaan, van verhalen van generaties voor mij samen met wat er beschreven staat in diverse literatuur hierover, doe ik een bescheiden poging om enige historie van aanwezigheid van karpers in Friesland te beschrijven. Ik pretendeer absoluut niet met deze memo alles te hebben beschreven en ik zal ook nooit in staat zijn om met iedereen die iets over de historie van karpers in Friesland weet, te spreken. En dus zal deze memo dan ook geen wetenschappelijke onderbouwing hebben. Met andere woorden: deze memo zal bij lange na niet compleet zijn. Het is niet meer dan een samenraapsel van eigen ervaring, informatie uit gesprekken met anderen en bestaande literatuur. Dat is dan ook meteen de oproep aan alle (karper)vissers die dit lezen en kennis hebben van karpers in Friesland, die dan ook als aanvulling op deze memo aan Wijtze Tjoelker te sturen zodat er ooit mogelijk een completer beeld ontstaat van “karpers yn ús fryske lân”. Intussen hoop ik wel dat deze memo bijdraagt aan een duidelijker beeld van de historie van karpers in Friesland. Want die historie is wetenswaardig genoeg om er kennis van te dragen. Opgemerkt moet worden dat de huidige periode van het moderne karpervissen dat zijn intrede vanuit de jaren zeventig heeft gedaan en de tegenwoordige spiegelkarperuitzettingen in deze memo niet wordt benoemd. Die wordt als bekend verondersteld.

 Eigen ervaring (Leeuwarden en omgeving)

In de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw werd er veel in Leeuwarden op karper gevist in de omgeving van begin 20-ste eeuw gebouwde energiecentrale (huidige winkelcentrum Centrale wiens naam ontleend is aan de energiecentrale). De centrale stond tegenover Koopmans Meelfabriek. De combinatie van warmwateruitstoot door de energiecentrale en de “grote” verspilling in het water van grondstoffen (meel, custard- en vanillepoeder e.d. weet ik me te herinneren) bij het lossen van de schepen maakte deze omgeving meer dan geschikt voor een goede leefomgeving van de karper. Samen met mijn vader en broers viste ik hier in die tijd op paling met in melk geweekte jonge kaas. Ik kan me niets anders herinneren dan dat er schubkarpers werden gevangen. Gesprekken met oude karpervissers uit die tijd geven dat ook aan. Alleen schubs. Soms werd een dusdanig grote vis gehaakt dat die op de vaste hengel (ja, ja) niet te houden was. Breuk van lijn en of hengel was het gevolg.

SONY DSC

De Centrale in Leeuwarden

Zo zag dat er zo ongeveer uit in mijn kindertijd. Hier een foto van een viswedstrijd. De karpervissers zaten meer onder “de kap” recht tegenover de fabriek waar gelost werd en die verderop op de foto zichtbaar is.

 

 

Ook de Oostersingel bij de voormalige kazerne in Leeuwarden was bekend terrein in Leeuwarden voor karpervissers. Talloze uren werden zwijgend door de vissers vanuit een schouw (die mooie boten van nu die waren er nog niet) naar de pen gestaard. Het spektakel begon als er een karper werd gehaakt. Dat trok kijkers vanaf de kant en ook de soldaten vanuit de kazerne vonden het de moeite waard om de vangst te aanschouwen. Een vriend van mij (Johan) zat ergens in de jaren zestig  vanaf een woonboot in de singel te vissen met worm op alles wat wilde bijten. Dat werd dus karper. Het maakte dusdanig veel indruk op hem dat hij de hengel uit handen gaf aan de bewoner van de boot. Het bleek een schubkarper van 15 pond te zijn. Een gigant voor die tijd. En tja, van  foto’s maken hadden we nog nooit gehoord. Karper is overigens wel retour gezet.

Samen met mijn oom (Oane) en mijn vader visten we veel op het Bisschopsrak waar in die tijd een steenfabriek stond evenals veel woonboten langs de kant. Het zal zo ongeveer 1960 geweest zijn dat ik daar kennis maakte met het voeren om de mogelijke kansen op de vangst van karpers te maximaliseren. Een enkele visser nam consequent de van de huiselijke dis overgebleven aardappelen mee om die op vast stekken te voeren. Behalve sterke verhalen over karpers heb ik daar geen karpers zien vangen. Mijn vader noch mijn oom waren geïnteresseerd in karpers. En dus bleef het altijd bij informeren over de vangsten bij het passeren van deze vissers en dan snel door naar de eigen stek om de veel gemakkelijker brasem te vangen. En ja, ook daar aten we een aantal van op.

Verhalen uit overlevering

Mijn (groot)ouders, ooms en tantes zijn vrijwel allemaal geboren en getogen op het water. Geld werd verdiend met het in de vaart houden van skûtsjes in Friesland. Schippers werden ze genoemd. Dat verdienen viel meestal bar tegen waardoor er ook veel gevist werd voor extra (gratis) voedsel op tafel. Mijn pake (Auke Feenstra, geboren 1889) vertelde mij dat karpers soms werden gevangen door de lijn (die door mijn pake consequent met silk werd aangeduid) aan een bolder van het skûtsje vast te maken. Met als aas meestal een broodkorst. ’s Morgens werd dan gecontroleerd of de vis had toegehapt. We spreken dan over het tijdperk tussen de eerste en de tweede wereldoorlog. Ooms en tantes (vooral ooms), vrienden van mijn ouders en een fanatiek vissende buurman verhaalden over karpervissen in de tijd van de grote depressie in de jaren 30 van de vorige eeuw. Extra voedsel was hard nodig voor de vaak grote gezinnen. Er waren veel monden te voeden toen. In het voorjaar als de karpertrek (massaal zeiden ze) begon voor de paai via de Zwette de opvaarten in die naar boerenbedrijven en melkfabrieken toe liepen, werden ze daar opgewacht door vissende vaders met zonen en dochters om ook hier gratis eten te verkrijgen. De karpers waren vooral van het formaat dat we nu boerenkarper noemen. De vangst van meerdere vissen per dag was niet ongebruikelijk.  Uitgaande van dit soort verhalen mag ik veronderstellen dat er op veel meer plaatsen en vaarten Friesland hetzelfde werd gedaan en daaraan de conclusie verbinden dat karpers redelijk algemeen voorkwamen in Friesland.

13-49

Geen foto’s van karpers uit die tijd. Wel van snoeken die hetzelfde lot ondergingen. Namelijk worden opgediend als het zogenaamde dagelijkse “warme eten

Beroepsvisser

In mijn zoektocht naar karpers in Friesland heb ik samen met Germ Seephat (federatie Fryslân) een gesprek gehad met beroepsvisser Eppie Visser (what’s in a name)  die actief is op het Tjeukemeer en omgeving. Hij ging in zijn verhaal terug naar zijn jongensjaren waarin hij samen met zijn (groot)vader die daar ook beroepsvissers waren, dagelijks op het water zat. Hij wist te vertellen dat er vroeger veel karper voorkwam op het Tjeukemeer. Zijn (groot)vader had ze met regelmaat in zijn fuiken. In het voorjaar zagen hij en zijn vader grote aantallen karpers paaien in de ondiepten van het meer. Volgens Visser zijn die aantallen er tegenwoordig niet meer. Wel paait er nog steeds karper op een aantal plekken maar de hoeveelheid ten opzichte van toen is bijzonder afgenomen zegt Visser. Onderzoeken uitgevoerd in een periode van 18 jaar (1966 – 1984) geven aan dat met name vervuiling van de periode na de jaren zestig ernstige gevolgen heeft gehad voor een aantal soorten vis. Daar is het karpersbestand mogelijk ook door gedecimeerd. En wat voor het Tjeukemeer gold, zal voor andere wateren in die periode in Friesland niet anders geweest zijn. Water was in die jaren net groentesoep door de massaal aanwezige algen. Ik kwam over die vervuilde wateren en de invloed daarvan op de visstand onderstaand verslag tegen uit een ter ziele gegane natuurmagazine “De Levende Natuur”.

Invloed van milieufactoren

De hoeveelheid algen in het Tjeukemeer wordt onder meer bepaald door meting van de chlorofyl-a concentratie. Sinds 1968 is deze concentratie in het Tjeukemeer tijdens het groeiseizoen gestegen. Tussen 1968 en 1972 waren het vooral eencellige diatomeeën en cryptophyceën.Na 1972 komen er steeds meer cyanobacteriën (vroeger blauwalgen genoemd) in het meer voor. Vooral de draadvormige blauwalg (Oscillatoria agardhii) is grote delen van het jaar de meest dominante soort. In 1966 werden nog twee soorten ondergedoken waterplanten gevonden: het Doorgroeid fonteinkruid en het Glanzig fonteinkruid. In 1970 werd de bedekking op 10% van het hele wateroppervlak geschat. Zowel in het riet, als in de fonteinkruidvelden kwam de Vlokreeft voor. De vlokreeft is een belangrijk voedselorganisme voor bijna alle vissoorten in het meer. Deze vlokreeftesoort is na 1979 enorm in aantal gedaald. Deze achteruitgang, gekoppeld aan de achteruitgang van hogere planten en de vooruitgang van de biomassa aan fytoplankton, is ongetwijfeld van invloed geweest op de visfauna (De Nie, 1988). (citaat uit De Levende Natuur: 1988)

Bijzonder is dat in bovengenoemde onderzoeken ook meerval gevangen is op het Tjeukemeer.

 Gevonden in literatuur

Onderstaande teksten zijn rechtstreeks overgenomen uit publicaties van vooral Sportvisserij Nederland. Wel hier en daar wat ingekort om het verhaal relevant te houden voor Friese karpers.

Heidemij

Aan het einde van de 19de eeuw wordt gesignaleerd dat het met het voorkomen van de

karper in de Nederlandse wateren en dus ook Friesland niet best is gesteld. De soort is weliswaar op veel plaatsen aanwezig, maar in relatief kleine hoeveelheden. Onderkend werd het belang van karper op de Friese wateren voor met name de beroepsvisserij. Sportvisserij was toen een nog ondergeschoven kindje. Vanaf 1895 start de Heidemaatschappij de viskweek van karpers in Nederland. Onderstaande tekst komt uit die tijd:

Bij de afvissing van een kweekvijver in de herfst van 1899 komen als eerste oogst 4850 stuks zeer schoone exemplaren van 10-22 centimeter lengte aan wal. De karpers zijn gevarieerd van beschubbing en bestaan uit schubkarper, spiegelkarpers en lederkarper.

In 1900 worden 28.000 stuks 1-zomerige karpers geoogst. Het overgrote deel wordt gratis uitgezet in onder andere  openbare wateren in Friesland, met als doel om de visstand te verbeteren en de oorspronkelijke karperstand te ‘veredelen’.

Problemen waren er ook. Vooral het transport naar de visserijafdeling in het noorden van het land verliep moeizaam. De vis werd hier kosteloos aangeleverd en uitgezet in het Heegermeer en de Oudegaasterbrekken in Friesland. Onderstaande tekst is weer overgenomen tekst uit die tijd:

Daar evenwel levende visch een dergelijk langdurig oponthoud niet kan verdragen, blijft ons niets anders over, dan onze visch naar het Noorden des lands te water, door middel van een zeilschip te doen vervoeren.

In 1903 kan dan een motor (bun)boot worden gebruikt om de pootvis naar het noorden te brengen. De regelmatige karperuitzettingen en de bescherming van pootvis met een minimummaat zorgen voor goede vangsten bij de Friese beroepsvissers op de Friese boezem. Een beroepsvisser op de Goëngarijpsterpoelen vangt regelmatig honderden kilo’s karper in één trek met zijn zegen (sleepnet). Op de Oudegaasterbrekken vangst een beroepsvisser in 1911 zelfs 11.000 pond karper in een enkele zegentrek. In de jaren dertig tijdens de grote crises zakte de afname van kweekkarpers in. Maar de vraag leeft weer op tijdens en net na de tweede wereldoorlog. Er worden waar mogelijk  kweekvijvers verder uitgebreid door Nederland. Zo ook in Friesland komen kweekvijvers. (de bekendste voor mij is zgn “kweekvijver” onder de rook van Leeuwarden nabij Suawoude waar nog heel lang oude bestanden hebben gezwommen die door mij en anderen in de tachtiger jaren nog zijn gevangen).

OVB

In 1952 wordt het Rijkspootvisfonds omgevormd tot een zelfstandige organisatie. De oprichting van een ‘organisatie ter verbetering van de binnenvisserij’, kortweg OVB is een feit. De taakstelling bij aanvang van de organisatie is: de verbetering van de visstand in de rivieren en de binnenwateren bevorderen door het kweken, aankopen en uitzetten van pootvis; het bestrijden van waterverontreinigingen en het treffen van verdere maatregelen, waardoor de productiviteit van het viswater kan worden verhoogd. In 1957 neemt de OVB de gehele karperkweek in Nederland voor zijn rekening. De karpers (type Valkenswaard) worden uitgezet waar vraag  is in Nederland en dus ook in Friesland. Een bijzonder verhaal uit de eind jaren zeventig over de Kleine Wielen ken ik hier nog van. Lees en huiver.

Op de ‘Kleine Wielen’ is in de periode 1974-1975 de vangbaarheid van door de OVB gekweekte karpers bepaald. Hiertoe werden 909 karpers(circa 1000 kg = 25 kg/ha) gemerkt en uitgezet (638 wildbloedhybride karpers en 271 spiegelkarpers) (info Sportvisserij Nederland). Daarmee werd de Kleine Wielen een van de belangrijkste karperwaters in Friesland. In 1979 echter lieten boeren (of was het slechts één boer) de overtollige gier in de poldervaart(en) lopen achter de Kleien Wielen. Die polder werd regelmatig op een lage waterstand gezet ten behoeve van de boerenbedrijven. De bemaling liep via de Kleine Wielen naar de Groote Wielen en zo door naar de Lauwersmeer. Alles wat vis was op de Kleine Wielen stierf door de actie van die boer. Tonnen vis hebben we uit het water verwijderd dat in vrachtwagens! vol voor destructie afgevoerd. De HSV Leeuwarden heeft in samenwerking met de OVB daarna de Kleine Wielen werkelijk dicht gegooid met pootkarpers tot vijf pond per stuk. Veel van de karpers werden voorzien van een rood merkje dat in de huid van de vis was vastgezet. Na de vangst van zo’n karper kon je het merkje verwijderen wat tegen inlevering een aantal guldens opleverde. Er waren vissers die speciaal naar de Kleine Wielen kwamen om te vissen op deze karpers teneinde een zakcentje te verdienen

Overige Literatuur

Als laatste in deze memo wil nog teksten toevoegen die ik tegenkwam bij het bestuderen van literatuur en waarvan ik vind dat ze vermeldenswaardig zijn.

Sinds de 14e eeuw zou de karper in verschillende regio’s van Nederlandse wateren zijn aangetroffen (waaronder de Friese meren in de omgeving van Workum). Aalderink (1911) noemt de karper een inheemse soort (blauwkarper). Hij zegt:

Zelden zal de karper gevonden worden in snelstromende rivieren. Het liefst houdt de karper zich op in meren of veenplassen met een slijkerigen grond. ‘Meermalen hebben visschers het geluk gehad bij onstuimig weder in een trek met den zegen honderden, ja duizenden kilo’s te vangen. Zoo vingen de visschers W.Fennema en W.Hofmeyer te Woudsend in den herfst van 1896 in de Oudegasterbrekken in 2 trekken met de zegen 4500 kilogram.

Redeke (1941) vermeldt:

In Nederland wordt deze visch in allerlei stilstaande en zacht stroomende, zoete en zwak brakke wateren aangetroffen, doch niet overal even menigvuldig. In sommige Noord- en Zuid-Hollandsche boezem –en polderwateren, in de zgn. ‘karpervelden’ en in alle Friesche meren is hij talrijk; elders komt hij meer sporadisch voor.

Het talrijk voorkomen in Friesland zou, uitgaande van de levensstrategie van de soort, verband kunnen houden met de toen nog grote arealen boezemland. Deze inundeerden (ondergelopen land) vaak aan het einde van de winter en het begin van het voorjaar met groet betekenis als paai-,

opgroei- en productiegebied. De Bullevlakte (1400 ha van Leeuwarden tot Giekerk) was zo’n gebied dat jaarlijks tijdens de wintermaanden en het voorjaar onder water stond. En daarmee een ideaal gebied was voor de paai van vele vissoorten zo ook de karpers.

 

Bangma beschrijft een waarneming van een zegentrek in de Oudegasterbrekken (Friese boezem) (1911) waarin 11.000 pond karper werd gevangen. Het jaarverslag van de Visserij-inspectie IV (1912) memoreert aan beroepsmatige karpervangsten in Friesland, Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeuws-Vlaanderen, (…)waar in de hier aanwezige kreken veel karpers worden aangetroffen (…). In 1911 werd een minimummaat voor karper ingevoerd om de visserij en handel te reguleren. Regionaal had de visserij op karper qua omvang dus commerciële betekenis. In Nederland komen mogelijk nog relictpopulaties voor van de wilde karper, waarbij oorspronkelijk de verspreiding via de grote rivieren heeft plaatsgevonden tot in de kustzones van Friesland, Noord-Holland en Zeeland. Het betreft hier

zonder uitzondering in meer of mindere mate brakke systemen, waar de soort zich heeft kunnen handhaven door aanpassing en een geringe predatiedruk van snoek die in deze wateren geen of een zeer lage recrutering heeft.

Bron: Karper: historie en Verspreiding uitgave: Sportvisserij Nederland