8 Mei 2015

’s Avonds na afloop van de vorige sessie krijg ik een reeks apps van Wesley binnen. Hij en Sjef zijn weer thuis. Na 60 karpers waren ze het zat en verzadigd. Dus spullen gepakt en weer naar Nederland gereden. En dus eerder thuis dan ze gepland hadden. Tjonge, thumb die zijn een partijtje aan het vangen geweest en dan te denken dat het hier sappelen is om überhaupt een aanbeet te krijgen. Verschil  moet er blijven.

Hoewel mijn motivatie niet hoog is om te gaan vissen, besluit ik halverwege de middag om toch maar te gaan. Voor de mensen die mij een beetje kennen, weten dat dit best uitzonderlijk is. Oké, ik neem wel eens een vispauze in acht gedurende het seizoen, maar die duurt maar een paar weekjes en tussendoor blijf ik gemotiveerd. Nu is dat toch een beetje anders. Vissen is werken geworden. Jazeker, zo ervaar ik het op dit moment. De spanning die gedurende een aantal dagen opbouwt en zich manifesteert in intensieve beleving gedurende de daadwerkelijke vissessie, is nu aan het wegebben. Ik ga omdat het alternatief van thuisblijven voor mijn gevoel nog slechter is. En als ik dit schrijf, viagra besef ik mij dan ook dat dit niet negatief is bedoeld ten opzichte van het thuisfront, maar als je alle dagen thuis bent, dan is het goed om een paar keer per week een andere omgeving te zien. En echt ontspannend is het vissen ook niet, maar meer een routine die uitgevoerd moet worden. Daarom voelt het ook als werken.

Ik heb natuurlijk afgelopen twee dagen wel doorgevoerd met halve 24 mm boilies. Elke dag zo’n 1 tot 1,5 kilo. Niet al te verspreid maar een voldoende groot oppervlak om scharrelende vis te onderscheppen. Of het werkt waag ik te betwijfelen, dat zal deze sessie uit moeten wijzen.

Gisteravond na de voerbeurt ben ik naar een gedeelte gereden waar vroeger de karpers begin mei altijd paaiden. Het betreft een sloot die in verbinding staat met het grote water en de sloot staat vol krabbenscheer en lelieveldjes. Omdat ik vermoed dat de karpers daar wel eens aan het verzamelen kunnen zijn, wil ik zelf beoordelen of het zo is.

Als ik aan kom rijden en de auto langs de kant parkeer, zie ik flink wat kolken her en der in de kanten. Hoewel de stand van de zon voor mij ongunstig is, zie ik even later – zij het met de nodige moeite – dat de brasems aan het paaien zijn. En iedere karpervisser weet dat dit de voorbode is dat de karpers vlot zullen volgen zodra de brasems klaar zijn. Ik speur een half uurtje de gehele sloot af en hoop een karper aan te treffen. Helaas geen teken van onze gevinde vrienden en daarna naar huis gereden. Omdat ik geen karpers heb waargenomen en ik ze ook niet kan vangen, vraag ik mij af waar ze dan wel uithangen. Na wat denkwerk kom ik tot de conclusie dat de karpers hun paaigebied hebben gewijzigd. Ik vermoed dan ook dat ze waarschijnlijk in de westarm van dit deel van het water ophouden. Daar is het maar gemiddeld 70 centimeter diep en oplopend naar 20 centimeter. Aan weerszijden van de arm vind je veel los riet en dat zal dan ook wel gebruikt worden om eitjes af te zetten.

Net na vier uur heb ik de boot in het water te liggen en vaar ik richting de stek die ik afgelopen dagen van voer heb voorzien. In de buurt van de stek aangekomen laat ik die eerst links liggen en koers richting de westarm. Daar de motor in zijn laagste stand en de staart omhoog. Ik vaar heel langzaam de westarm in en zie al vrij vlot dat er behoorlijk grote brasems in de rieten actief zijn. Maar nog meer wordt mijn aandacht getrokken door de grote boeggolven die voor mij boot uit de arm in zwemmen. Dus hier zijn ze!

Ik vaar een honderdtal meters de arm in en hou dan stil. Al snel is mij duidelijk dat de karpers wel aanwezig zijn maar niet massaal. Ik vermoed een stuk of twintig. En ze paaien nog niet ondanks dat het 19,6 graden is. Wat zeker is, is dat het komende week ‘los’ gaat. De weersverwachting is dat het vanaf overmorgen de twintig graden zal aantippen en daarna de vijfentwintig graden. Ik ben daar wel blij mee. Niet zozeer dat het meteen vijfentwintig graden wordt, nee, veel meer dat de vissen de paai achter de rug hebben en gaan uitzwerven. En met het energieverlies van de paai en het zwemmen, zal de honger in ons voordeel gaan uitpakken. Met dat vooruitzicht heb ik meteen maar bij Arjan 50 kilo bollen besteld. Kan ik de tafel dekken en “vrienden” uitnodigen om aan te schuiven.

Als ik na mijn tochtje in de westarm op mijn stek aankom, besluit ik toch om anders te vissen. Vis ik meestal op deze stek in een waaiervorm binnen de sector, nu besluit ik zowel de linker als de rechter hengel op een andere plek te leggen. De linker ga ik naar links vissen een paar meter voor de kant ter hoogte van een boom die over het water hangt. De rechter daarentegen plaats ik naar rechts een paar meter voor een lange rietkraag. De reden hiervoor is, dat ik verwacht dat de karpers met het oog op de komende paai met name de oever volgen. Niet om te azen, maar om soortgenoten op te sporen. En ik hoop door langs de kant te vissen, deze karpers te onderscheppen en door de stinkende boilies (gesoakt) hen te verleiden om enkele van die halve knikkers op te pakken. Dat klinkt in theorie prachtig alleen weten we allemaal – en ik in het bijzonder – dat de praktijk veel weerbarstiger is. O ja, de middelste hengel blijft op de plek waar ik ‘m altijd inwerp.

De vraag die gesteld kan worden, is of ik niet beter in de westarm had kunnen vissen want daar waren enkele karpers. Ja, ik heb het overwogen. Dus de voerplek van afgelopen dagen laten voor wat die is en instant vissen op de karpers die de boeggolven veroorzaakten. Misschien had ik die keuze moeten maken en erop gokken dat de vissen aldaar mijn aas zouden herkennen. Toch zegt mijn ervaring dat de kans op een aanbeet er altijd is en dat ik mogelijkerwijs een karper in dat gedeelte zou kunnen vangen. Maar mijn ervaring zegt ook dat juist die karpers met één ding in hun kop bezig zijn en dat is voortplanten. In mijn optiek kun je dan beter vissen op een stek die wat verder is afgelegen waar ook mogelijkerwijs karpers zwemmen die nog niet in de paaimodus zitten. In de vorige blog heb ik daar al over geschreven.

Als karpervisser hink je op twee gedachten. Of vissen in het gedeelte waar ik de karpers heb waargenomen maar in paaimodus zitten of op de voerplek vissen en juist de karpers proberen te vangen die nog wel willen azen en nog niet paairijp zijn. En dan kies ik voor het laatste.

SONY DSCDe hele avond blijft het stil. Wel draait de wind van het zuiden naar het oosten met een kracht drie. Tegen tienen regent het zachtjes, maar veel stelt het niet voor. Wel krijg ik eerst een belletje en later een app van Wesley. Die zit te vissen op een watertje bij hem in de buurt en gaat vrolijk verder met waar hij mee bezig was in Frankrijk. In een paar uur tijd is hij door zijn voorraad bewaarzakken heen. Hij heeft spiegels in de zakken te zitten van 25 pond, 32,2 pond, 32 pond en 33,1 pond. Man, man, man, die is bezig om de seizoenschade van voorliggende maanden in een heel korte tijd in te halen. Hoe je het wendt of keert, die jongen kan een potje vissen. Ik zou er bijna jaloers op worden, maar niet heus. Simpel: hij vist op afgesloten wateren waar het bestand allang in kaart is gebracht. Ik vis juist op de grote Friese Boezem vanwege de onvoorspelbaarheid en de uitdaging, hoe frustrerend die van tijd tot tijd kan zijn. Ik kies niet voor de geijkte bekende stekken rond Leeuwarden en Bergum. Ik kies voor de wateren/meren waar je verder geen karpervisser tegenkomt. Ik kan mijn eigen ding doen en heb geen last van stekkenpezers. Oké, je moet veel alleen uitzoeken. De beloning is dan ook alleen voor jezelf als het je lukt om een stek lopende te krijgen. Egoïstisch? Misschien, tenminste zo zie ik het niet. Ik ben bereid om tijd, geld en energie in deze manier van vissen te steken zonder dat je verzekerd bent van succes. En het moet domweg uren kloppen kom je er ook niet. Op een afgesloten water weet je dat op één of andere dag de karper jou aas op zal pakken omdat deze nooit ver weg kan zijn. Dat is op 14.000 hectare water geen zekerheidje. Ik heb in het verleden op een bepaald meer anderhalf jaar zitten blanken. Hoe moeilijk het bij tijd en wijlen ook was om maar weer te gaan peilen, zoeken en voeren, ik ben wel doorgegaan. Uiteindelijk kreeg ik grip op het water en ving karpers. En ik kan je zeggen dat als die eerste vis eindelijk in je net ligt, dat je als een kind zo blij bent dat je staat te juichen in je boot. En voor dat ene moment doe je het. Het is een cliché als men zegt dat je na zo’n vangst alle tegenslagen en dergelijke vergeten bent. Dat het allemaal waard is geweest. Soms wel en soms niet. Vanuit het oogpunt van de leercurve zeg ik ja; vanuit de hoeveelheid tijd en vooral frustratie, twijfel zeg ik nee. Ik herinner me nog goed dat ik na een paar maanden blanken, twijfelde aan mijn hele aanpak, uitrusting, tactiek en dergelijke. En dat terwijl ik wist op de goede stekken bezig te zijn en dat het aas goed was, zo ook mijn onderlijnmontages. Desondanks toch zaken gaan veranderen. Mijn gevoel zei dat ik moest doorgaan op de ingeslagen weg. Mijn verstand was het juist die aangaf zaken aan te passen. Toch na een lange tijd mijn gevoel gevolgd en daarvoor uiteindelijk ook beloont.

De gehele nacht blijft het stil. Geen piepje op één van de drie hengels. Om zes uur trekt de wind aan naar kracht zes tot zeven. Tevens arriveren de plensbuien. De hengels liggen te stuiteren op de rodpod maar blijven gelukkig liggen. Net na half zeven krijg ik een langzame zakker op de rechter hengel die voor de rietkraag ligt. Er blijkt een brasem aan te bungelen die de snowman in de bek heeft weten te proppen. Afijn, in ieder geval vis alleen niet van het juiste soort.

SONY DSC

Ik wacht het vertrek van de buien af en tegen elf uur ben ik het zat. Inpakken en naar huis. Tijd om even in de ruststand te gaan.